De Jaren 60

Ik zie mijzelf als kind weer lopen over de Lindelaan in Amstelveen. Indertijd een nieuwbouwwijk met achter ons huis een braakliggend terrein waar ik heerlijk kon ravotten. Samen met mijn boezemvriendje vingen wij daar in het slootje kikkervisjes. We bewaarden ze in de glazen pot waaruit de dag daarvoor de bruine bonen in een pan waren geschud. In de omgeving leerde mijn vader mij fietsen. Ik zie mijn eerste echte fiets nog voor mij. Bordeaux rood met gekleurde linten aan de handvaten. Fietsen kon ik als de beste, maar ik durfde niet af te stappen. Dat probleem loste ik op door het tempo dermate aan te passen dat ik mij in ‘slow-motion’ kon laten vallen in de zachte struiken achter onze tuin.

Wekelijks kwam er door de straat de schillenboer met zijn paard & wagen en de bakker in zijn, voor die tijd schone, elektrische wagen. Ik mocht vaak met hem meerijden en ondertussen genieten van vers Kingcorn brood. Juist ja, die van Japie. De scharensliep kwam regelmatig langs en de melkboer met zijn prachtige bruin lederen tas op zijn heup. Daarin verdween dan zijn hand om na enig rammelen er weer uit te komen en het wisselgeld aan mijn moeder te geven.

Een auto hadden wij niet. Sterker, mijn vader had nog geen rijbewijs en reed op een zilvergrijze Mobylette Kaptein. Op die bromfiets bracht hij onze verstelnaaister naar het station. Tante Rie kwam maandelijks bij ons thuis. Zij bracht altijd een reep chocolade voor ons mee en verstelde alle – door mijn moeder zorgvuldig gespaarde – kapotte kleding. Zij vermaakte gedragen kleding van mijn oudere broer voor mij of stikte leren stukken op de knieën van een broek, die daarmee werd omgedoopt tot ‘speelbroek’. Als ik geluk had mocht ik op haar schoot het spoeltje garen – handmatig – op de machine winden.

Toen ik zes was keerden wij weer terug naar Scheveningen waar ik geboren ben. Aan speelruimte geen gebrek. Ons huis was op een kwartier lopen van het strand, tien minuten fietsen naar de Nieuwe Scheveningse Bosjes of het Westbroekpark. Winkels in de buurt. Op het hoekje een sigarenboertje waar de Winfield en de Belinda voor mijn ouders werden gekocht. Verderop een echte drogisterij met daarin, keurig geschakeerde, met van alles en nog wat gevulde wekflessen. Bij de bushalte bedelde ik om de lege boekjes waaruit de chauffeur de kaartjes had gescheurd. Aan de overkant een cafetaria waar je een zak frites kon kopen voor een kwartje. Buiten aan de muur hing een automaat met Bazooka kauwgum. Een stuiver in de automaat en dan aan de grote koperkleurige knop aan de zijkant draaien, totdat de kauwgum viel.

De melkboer stalde buiten in zwarte kratten de lege melkflessen. Ondeugend als ik was, tilde ik er twee uit de krat om ze vervolgens binnen in te leveren voor het statiegeld. Van dat geld kon ik bij het sigarenboertje een flinke hoeveelheid trekdrop, schuimblokken of zwartwit kopen.

Ik speelde Thierry de Slingeraar, Ivanhoe of cowboytje; de ene keer was ik Gill Favor uit Rawhide om de keer daarop als Hoss, de stoere sterke man uit Bonanza, te jagen op indianen. Op het strand stonden die prachtig grote rieten strandstoelen waaronder je heerlijk kon verschuilen. Pinda’s pellen op de handdoek en lege flesjes sprokkelen om je zakcentje wat aan te vullen.

Je begrijpt het al. Dit zijn zomaar wat heerlijke herinneringen uit mijn jeugd. Ik had als kind voldoende aan de straat, het park, bos of strand. Wat is de tijd toch gevlogen maar gelukkig is er nog veel bewaard gebleven in de vele laatjes van mijn hoofd.