Tote Tante

Afgelopen vrijdag zat ik in mijn stamkroeg op mijn vaste plek aan de bar van mijn koude biertje te nippen. Het was niet druk die avond. Pieter, de slager uit het winkelcentrum was er en Henk uiteraard. Henk is een uitgebluste man, die steevast elke avond drie kopstoten drinkt en als je hem lastig valt er ook weleens een uitdeelt. Henk is al jaren werkeloos, zijn vrouw heeft hem verlaten en zijn enige zoon is jaren geleden naar Bonaire geëmigreerd. Hij doet daar iets met inlandse producten, maar het fijne weet ik er niet van. Henk heeft er geen lol meer in en probeert zijn verdriet te verdoven met de alcoholische versnapering.

Joop, de barman, had zijn avond ook niet. Verveeld voor zich uit starend wreef hij wat glazen op en had klaarblijkelijk geen zin in een gesprek. Klantvriendelijkheid noemen zij dat, dacht ik smalend en nipte nog wat aan mijn bier. De deur ging open en een magere man, geheel gekleed in het zwart, kwam binnen. Zijn ogen stonden hol, hij had ingevallen wangen en er hing een eigenaardige geur om hem heen, die ik niet kon thuisbrengen. Hij ging een paar krukken van mij verwijderd zitten, schudde zijn jas en bestelde een Tote Tante. Joop keek hem glazig aan en herhaalde: “’n Tote Tante?” “Wat is dat nou weer?” “Dat heb ik niet.” De man staarde hem aan en ik zag dat Joop zijn ogen neersloeg. Dat is vreemd, dacht ik nog, Joop is voor niets en niemand bang en nu leek het wel of hij geen raad meer wist met de situatie. De onbekende man zei: “Dat heb je wel.” “Het is warme chocolademelk met rum en slagroom.” De open mond van Joop klapte dicht “Oh” hoorde ik nog en hij dook in zijn bar om de consumptie te bereiden.

Ik probeerde voorzichtig het gesprek op gang te brengen door te melden dat ik ook nog nooit van een Tote Tante had gehoord. Wel van een dode tante, maar dat was al zo lang geleden. De man had klaarblijkelijk geen humor. Zijn hoofd draaide naar mij, keek mij indringend aan en hij kneep heel kort met zijn ogen. Ik kreeg een raar gevoel en het leek of de vreemde geur van de man sterker werd. Ook ik sloeg mijn ogen neer en ik dacht, ik moet hier weg. Het spugende geluid van de slagroomspuit bracht mij weer terug in de werkelijkheid en ik volgde de handelingen van Joop. Een prachtig witte rozet room sierde de beker. “Uw Tote Tante, alstublieft” zei Joop, terwijl hij met een theatraal gebaar de beker voor de man plaatste. “Dank.” De man nam de beker in beide knokige handen en dronk gulzig. Graatmager, maar wel een loden pijp als slokdarm dacht ik. Snel nam ik een paar slokken van mijn bier. Ik wilde hem zo snel als mogelijk opdrinken om weg te kunnen. Het nieuwe gezelschap beviel mij voor geen meter.

“Zo” zei de man, terwijl hij de beker met een klap op de bar zette, “Die dode tante van jou, die ken ik.” Nu houd ik er helemaal niet van, dat onbekenden mij meteen tutoyeren, maar deze opmerking kwam zo onverwacht dat ik het maar zo liet. “Oh” zei ik, “Waarvan dan?” De man ging er eens goed voor zitten, draaide zich in zijn geheel naar mij toe en zei: “Ach, het was een vluchtige ontmoeting, zij was toen al ernstig ziek en ik ben haar gaan ophalen.” In mijn hoofd probeerde ik wanhopig te zoeken naar antwoorden. Ja mijn tante was ernstig ziek geweest, maar ik kon mij deze man helemaal niet herinneren en mijn tante is – voor zover ik wist – niet tijdens haar ziekbed nog weggeweest. “Ophalen?” probeerde ik voorzichtig, “Maar waar zijn jullie dan naar toe gegaan?” “Nergens” zei de man. Nu werd het allemaal wel heel onduidelijk. “Maar ik ken u niet, wie bent u dan?” “Ach, mijn excuus, ik had mij nog niet voorgesteld, ik ben Hein” zei de man en hij stak zijn hand naar mij uit. Even twijfelde ik en ik beantwoordde zijn begroeting, “Paul.” De hand voelde koud aan, maar de handdruk was ferm en voelde ondanks het weinige vlees toch prettig aan. “Sorry” zei ik, “Maar uw naam zegt mij nog steeds niets en voor zover ik weet heeft tante het nog nooit gehad over ene Hein.” De man stond plots op en kwam op mij af. Ik voelde mij nog steeds zeer ongemakkelijk, maar wachtte rustig af. Ik kon hem nu nog beter observeren en zag dat ondanks het ongezonde uiterlijk hij toch kracht uitstraalde. Vlakbij gekomen boog de man zijn hoofd bij mijn linkeroor en fluisterde: “Paul, ik ben Hein, beter bekend als de dood en ik heb jouw tante opgehaald.” “En waarom ben jij niet bang voor mij?” Het werd mij ineens alles duidelijk en ik trok mijn hoofd ietsjes terug, zodat ik Hein recht aan kon kijken. “Ik ben niet bang, omdat ik weet, dat aan de andere kant er iets is, waardoor ik nooit alleen zal zijn.” “Ik hoop enkel, dat wanneer u mij komt halen, dat u dat in alle rust doet.” “Pijnloos en kalm.” Even leek het erop alsof Hein glimlachte. Hij zei verder niets, knoopte zijn jas dicht, draaide zich om en legde, terwijl hij naar de uitgang liep, een biljet van vijf euro op de bar. “Het is goed zo” zei hij tegen Joop en liep de deur uit.

Verbluft bleef ik achter. Jeetje, ik heb Magere Hein ontmoet en met hem gesproken. Ik betaalde mijn rekening en liep naar buiten. Bij mijn auto aangekomen zag ik dat er een briefje onder mijn voorruit geklemd zat. Shit, een bon dacht ik nog, maar dichterbij gekomen zag ik, tot mijn opluchting, dat dat niet het geval was. Het was echt een briefje met daarop in keurige blokletters geschreven: ‘Beste Paul, geloof mij, ook jouw tijd komt, maar dat zal nog lang duren en ik beloof je, dat ik voorzichtig zal zijn.’